Bevolkingsgroei & Woningnood

Cité Ovrière
Petrus Regout streefde lotsverbetering van zijn arbeiders na, onder andere door huisvesting te verzorgen voor zijn arbeiders. Huisvesting was volgens hem een belangrijk middel om arbeiders te werven – via een lagere huurprijs en/of met meer comfort dan elders – of te behouden; het beëindigen van de arbeidsrelatie betekende tevens het ontruimen van de huurwoning. Bij Regout stond paternalistische beheersing van zijn arbeiders, dus geen commercieel of liberaal motief, centraal: hij wilde de attitudes van zijn arbeiders verbeteren. Ze moesten vreedzamer, kuiser en gematigder worden. Hierin toonde hij zich tweeslachtig, zowel zorgzaam als streng, een combinatie van enige filantropie en welbegrepen eigenbelang. (1)

De bevolkingstoename in de ommuurde stad had ertoe geleid dat men in de hoogte was gaan bouwen. Regout’s beruchte Cité Ovrière, gebouwd in 1863, is er een voorbeeld van. Een huurkazerne van maar liefst zeven verdiepingen hoog. Door Regout bedoeld als lichtend voorbeeld van hoe men woningnood moest aanpakken. Echter al snel werd het gebouw verworden tot een aanschouwelijke voorstelling van hoe het niet moest.

Het “mensenpakhuis”, waarvan de slechte naam zo vaak de oude Regout wordt aangerekend, ontstond pas vele jaren na zijn dood. Maar het zijn niet alleen Regout’s “Sphinx-zonen” die de verwording van Regout’s ideaal is aan te rekenen. Het is met name ook de gemeente Maastricht geweest die de toestand volledig uit de hand deed lopen. In 1918 kocht de gemeente Maastricht het complex van de fabriek. In 1920 werd reeds bepaald dat het pand in feite onbewoonbaar was. Men begon met gezinnen over te brengen naar elders maar het duurde tot 1928 voordat de Cité definitief werd gesloten voor bewoning. (2)

Het Boschstraat kwartier

Niet alleen in de hoogte zocht men het, ook in zeer intensieve bebouwing van de beschikbare grond. Sommige huizenblokken in de volksbuurten waren zo dicht bebouwd dat er vrijwel geen ruimte overbleef. (2) Zo werd de kleine man, naarmate de industrie en het inwonertal zich uitbreidden maar de woningvoorraad daarbij achterbleef, van twee kanten uitgeperst: als arbeidskracht, en als huurder van een of twee hokken in een van de voormalige patriciërswoningen (herenhuis), die door de oorspronkelijke bewoners waren verlaten en door henzelf of door nieuwe eigenaars/huisjesmelkers per kamer worden geëxploiteerd.

Quartier Amelie / Krejje Dörrep
In 1881 na de sloop van een groot gedeelte van de stadsmuur, stichtte Pierre Regout, de oudste zoon van Petrus Regout, het Quartier Amelie. Het kleine wijkje werd vernoemd naar zijn echtgenote en grensde aan de papierfabriek gelegen aan de westelijke oprit van de Noorderbrug.

De wijk bestond uit parallel geplaatste huizenblokken, dat in 5 rijen en in totaal 59 geschakelde woningen telde. Allen bestaand uit drie kamers, een zolder en een keukentje. Verdeeld over het gebied lagen (gemeenschappelijke) waterputten, die voor de watervoorziening moesten zorgen. Een flinke tijd en een cholera uitbraak later werden enkele huizen aangesloten op het waterleidingnet van de stad Maastricht.

In de volksmond werd het wijkje ’t Krejjedörrep genoemd. Dat staat trouwens niet voor een letterlijke vertaling van ‘het kraaiendorp’. Het werd vernoemd naar de de sintels, die als afvalproduct overbleven na steenkoolverbranding. Deze waren afkomstig van de nabijgelegen fabrieksovens van de industrie rondom het Bassin. De straten in deze wijk waren niet geplaveid, maar met sintels verhard.

Bewoners van deze wijk waren de glasarbeiders. Zij werden gezien als de elitearbeiders en alleen zij mochten de ‘luxe’ huizen binnen deze bewonen. Daarnaast was het natuurlijk fijn dat ze op afroep snel de fabriek in konden.